Vluchtroutes van het gebouw

Van kamers bedoeld voor mensen om te verblijven, het moet mogelijk zijn om te evacueren naar een veilige plaats buiten het gebouw of naar een aangrenzende brandzone, rechtstreeks of via algemene communicatie, ontsnappingsroutes genoemd.
In de gebouwen van brandzones ZL, van de verste plaats, waar een persoon kan verblijven, naar de nooduitgang naar de vluchtroute, er moet een evacuatiedoorgang zijn met een lengte van niet meer dan 40 M, waarin, als het beoogde gebruik van de ruimte niet duidelijk de wijze van ontwikkeling aangeeft – deze lengte moet worden verminderd met 20%, tj. doen 32 M. In kamers met een hoogte groter dan 5 m de lengte van de doorgang kan worden vergroot met 25%. De lengte van de overgang kan ook worden vergroot met 50% bij gebruik van vaste waterblusinrichtingen in de ruimte en buiten 50% bij gebruik van automatische rookafvoerinrichtingen die worden geactiveerd door een rookdetectiesysteem. Bovenstaande vergrotingswaarden zijn bij elkaar opgeteld. De nooduitgang mag in totaal niet door meer dan drie kamers leiden, en de breedte ervan moet worden berekend in verhouding tot het aantal mensen, voor de evacuatie die het dient, tenminste, ervan uitgaande dat 0.6 ik en 100 mensen, maar niet minder dan 0.9 M, en in het geval van een doorgang voor evacuatie naar 3 mensen – niet minder dan 0.8 M. Scheidingswanden die de bovengenoemde ruimtes scheiden, vallen niet onder de brandwerendheidsklasse-eisen.
Als het oppervlak van de kamer in de ZL-brandzone groter is dan 300 m2, of het is bedoeld om hierboven te zijn 50 mensen, deze kamer moet minimaal twee nooduitgangen hebben, van elkaar gescheiden door ten minste 5 M. Deur die een nooduitgang van de kamer vormt, waarin hij tegelijkertijd kan verblijven 300 personen en de deur op de vluchtroute vanuit deze ruimte dienen voorzien te zijn van antipaniekvoorzieningen. In ruimtes bedoeld voor gelijktijdige aanwezigheid van over 50 mensen, nooduitgangsdeuren moeten naar de buitenkant van de kamer opengaan. Totale vrije deurbreedte, nooduitgangen van de kamer vormen, wordt berekend in verhouding tot het aantal mensen dat er tegelijkertijd in kan verblijven, tenminste, ervan uitgaande dat 0.6 m breed bij 100 mensen, de kleinste breedte van de deur in het doorzichtige frame moet zijn 0.9 M, en in het geval van evacuatiedeuren, 3 mensen – 0.8 M. De breedte van de deur die een nooduitgang van het gebouw vormt, niet zijnde een uitgang van de ruimte en de deur op de vluchtroute van de trap naar de buitenkant van het gebouw of naar een andere brandzone, mag niet kleiner zijn dan de trapbreedte voor dit gebouw, tj. 1.2 M, en in utiliteitsgebouwen ook niet minder dan die welke voortvloeit uit de verhouding 0.6 ik en 100 mensen, berekend voor het verhaal, waarvoor het aantal mensen dat er tegelijkertijd kan verblijven het grootst is. De breedte van de overige deuren op de vluchtroutes wordt als volgt berekend, evenals de breedte van de deuren die de nooduitgangen van de kamers vormen, behalve dat het niet minder mag zijn dan 0.9 M. De hoogte van alle genoemde deuren moet minimaal zijn 2 m in het licht van het frame.